donderdag, oktober 08, 2009

Witter dan sneeuw

bij de heiligverklaring van pater Damiaan, 11 oktober 2009

Ikzelf leef niet meer,
maar Christus leeft in mij.
Hij is aan de mensen gelijk geworden.

De satan heeft verlangd
jullie te ziften als de tarwe,
maar Ik heb voor u gebeden,
dat uw geloof niet zou bezwijken.
En gij, als gij eenmaal
tot bekering gekomen zijt,
versterk dan uw broederen.
Doe de oude desem weg
en wees als nieuw deeg.
U bent immers als ongedesemd brood.
En wat u zaait, heeft nog niet
de vorm die het later krijgt;
het is nog maar een naakte korrel.

Maar komen de plekken, nadat de stenen
uit het huis zijn verwijderd
en de muren zijn afgekrabd
en opnieuw bepleisterd, toch weer tevoorschijn
en stelt de priester bij het onderzoek vast
dat deze groter zijn geworden,
dan heerst er in het huis
een kwaadaardige uitslag;
het is onrein.

En Hij strekte de hand uit,
raakte hem aan
en zeide: Ik wil het, word rein.

Bij het horen van die woorden
kon Jozef zijn tranen
niet bedwingen.

--

Het hele gedicht bestaat uit Bijbelcitaten, te weten:

Galaten 2:20 (Willibrordvertaling)
Filippenzen 2:7 (Willibrordvertaling)
Lucas 22:31 (Statenvertaling)
1 Korinthiërs 5:7 (Nieuwe Bijbelvertaling)
1 Korinthiërs 15:37 (Nieuwe Bijbelvertaling)
Leviticus 14:43-45 (Willibrordvertaling)
Lucas 5:13 (Statenvertaling)
Genesis 50:17 (Nieuwe Bijbelvertaling)

De titel is ontleend aan psalm 51:9 (Was mij, dan ben ik witter dan sneeuw; Statenvertaling) en verwijst bovendien naar de bijbelse omschrijving van de gevolgen van melaatsheid, namelijk een huid zo “wit als sneeuw” (zie o.a. Exodus 4:6; Statenvertaling).

In twee gevallen (Lucas 22:31 en Leviticus 14:43) heb ik een minieme wijziging doorgevoerd, omwille van de leesbaarheid van het gedicht.

In het gedicht wordt onder meer verwezen naar elementen uit de jeugd van pater Damiaan, die als jongen in de graanhandel van zijn vader werkte, maar zich uiteindelijk toch aansloot bij zijn broers in het klooster. Ook zijn eigen melaatsheid komt aan bod, waarin hij gelijk werd aan de patiënten waar hij voor zorgde. Het laatste vers verwijst zowel naar zijn oorspronkelijke naam Jozef als naar zijn kloosternaam Damiaan (die is afgeleid van het Griekse woord voor ‘bedwingen’).